Het kapittel in oorlogstijd (1676-1679)

De bewaard gebleven kapittelprotocollen uit de jaren 1676-1679 hebben betrekking op een bewogen periode van de stad Sittard. Nog maar nauwelijks was de stad bekomen van de overlast die door de Dertigjarige Oorlog veroorzaakt was in de jaren dertig en veertig, of men werd in de jaren zeventig geconfronteerd met nog veel ingrijpendere brandschattingen, plunderingen en verwoestingen door de Fransen. Van 17 tot 20 april 1676 werd Sittard door de Fransen geplunderd; vestingwerken werden vernield en grachten gedempt. Enkele maanden later leidde het verplicht opnemen en verplegen van gewonden en zieken van het geallieerde leger tot een dysenterie-epidemie, die tientallen slachtoffers eiste. Begin oktober zorgden de Fransen weer voor een verdere aantasting van de vesting door het aanbrengen van passages in de wallen. Het jaar 1677 zou nog rampzaliger worden. In januari werd de stad vanwege het gedempt zijn van de grachten getroffen door een overstroming en op 22 augustus en 2 september verschenen de Fransen weer om een groot deel van de stad met de grond gelijk te maken.

In het kapittel zelf was in 1662 de rust weergekeerd na een geruchtmakende dekenverkiezing in 1660. Bij deze verkiezing hadden zich bij de kanunniken twee partijen gevormd: aan de ene kant stond thesaurarius Dionysius de Heze, gesteund door de jongeren De Weijhe, Mutsenich, Salden en Brunas, aan de andere kant scholaster Joannes Ogier, gesteund door de ouderen Van Velradt, Sittardus, Bondt en Mocchi. Ogier was als overwinnaar uit de strijd gekomen, De Heze had zijn functie neergelegd en eind 1662 waren twee bondgenoten van Ogier, Van Velradt en Sittardus overleden.

De rust werd in het kapittel weer ernstig verstoord in het rampjaar 1677. Van de oorlogsomstandigheden vindt men overigens weinig terug in de protocollen. Op 17 juli 1676 werd er terloops aan gerefereerd, toen men bij de kapittelvergadering constateerde dat koster Aegidius Janssen het luiden van de klokken en andere taken niet persoonlijk verrichtte, maar dit liet doen door zijn broer en andere jongelieden. Vanwege de oorlog was dit niet zonder gevaar. Om te voorkomen dat door onachtzaamheid de deuren van de kerk open bleven of dieven op een andere wijze konden binnenkomen, werd de koster opgedragen vooral >s avonds persoonlijk in de kerk aanwezig te zijn, alles goed in de gaten te houden en de kerkelijke gewaden iedere dag netjes op te vouwen en op de gebruikelijke plaats op te bergen.

Ook op 7 augustus 1677 klinken krijgsgeluiden door. De kanunniken De Rougemont en Vehlen rapporteerden in de vergadering dat ze het veld bij Broeksittard hadden bezocht en geconstateerd hadden dat van het tiendgebied van het kapittel door de soldaten twaalf schoven spelt en zes schoven tarwe waren weggevoerd; ook was de helft van de boekweit van Leonard Welsch verwoest. Op 20 augustus, enkele dagen voor de verwoesting door de Fransen, verscheen de deken niet meer in de kapittelvergaderingen. Hij trok zich terug uit alle aangelegenheden die zijn instemming niet konden wegdragen zoals enkele processen tegen particulieren en een kwestie rond de tienden van Munstergeleen. Om de kapittelaangelegenheden toch te kunnen behartigen besloot men om voortaan de kapittelbesluiten te signeren met de naam van de senior-kanunnik als vicedeken en de overige kanunniken. Het besluit werd ondertekend door Philip Willem van Weijhe, scholaster Johan Salden, Aegidius de Rougemont, cantor Caspar Clercx, thesaurarius Herman Conrad Clercx, Bartholomaeus Vehlen en Lambertus Bex.

Op 31 augustus vroeg de psalmvoorzanger van het kapittel, Matthias Meisters, toestemming om naar Luik te vertrekken wegens de oorlogsomstandigheden. De eerstvolgende notitie in de protocollen betrof een verzoek van kanunnik Maes op 24 december om aan het koorgebed te mogen deelnemen. Vanwege de verwoesting van het kerkgebouw (propter ecclesiae destructionem) was het houden van koorgebeden echter niet mogelijk. De gevolgen van de oorlogssituatie blijken duidelijk uit een lange lijst van pachters die enkele pagina=s later in de kapittelprotocollen volgt. In juni en juli 1678 moesten de kanunniken veelvuldig op pad om de in de veldgewassen opgelopen schade op te nemen. Op 1 augustus van dit jaar zag men zich wegens het oorlogsgevaar (tempus bellicosum) genoodzaakt de algemene kapittelvergadering en het weer opnemen van de koorgebeden te verdagen tot een opportuner tijdstip.

Hierna werden in het protocolregister, afgezien van de korte vermelding van de benoeming van Cornelis Nelissen tot rector van de Latijnse school op 22 oktober, geen notities meer gemaakt tot september 1679. Vermoedelijk werden er in de tussentijd geen kapittelvergaderingen gehouden. De aantekeningen van september 1679 zijn overigens ook niet gemaakt als vergaderverslag. Degene die het genoteerd heeft, vermeldt dat hij dit maar gedaan heeft (pro memoria), omdat de overige heren kanunniken ofwel ziek ofwel afwezig waren. Hij registreert het overlijden van cantor Caspar Clercx (18 sept.) en scholaster Joannes Salden (24 sept.). Toen enkele dagen later, op 5 oktober tussen zeven en acht uur >s avonds, ook pastoor Laven overleed, was een kapittelvergadering noodzakelijk. Op 11 oktober kwamen de kanunniken De Weijhe, Vehlen, Bex en Maes bijeen. De deken en de overige kanunniken waren elders of ziek. Intussen werd de zielzorg in Sittard verzorgd door de paters dominicanen. Op 23 oktober informeerde pater Schaff van de dominicanen namens zijn prior bij het kapittel of de diensten van de predikheren nog nodig waren. Men besloot enkele pastoors van elders uit te nodigen voor een gastpreek. Achtereenvolgens kwamen naar Sittard - als het ware op auditie - de pastoors van Marienberg (28 oktober), D?rwiss bij Eschweiler (29 oktober), Horn (31 oktober) en pastoor Beckers van Orsbeck aan de Roer (1 november). In overleg met prior Quix van de dominicanen werd afgesproken dat de paters de zielzorg voorlopig zouden waarnemen; over de hieraan verbonden kosten werd druk onderhandeld. De prior vroeg op 30 oktober 2 rijksdaalders per week vanaf de dag van het overlijden van pastoor Laven, de kanunniken boden op 3 november 6 rijksdaalders per maand. Voor de nog in Sittard aanwezige kanunniken De Weijhe, De Rougemont, Vehlen, Bex en Maes was na de >exequiae= van pastoor Laven op 10 november de tijd rijp om de nieuwe pastoor te kiezen. Men richtte vergeefs een brief aan de deken met het verzoek een verkiezingsdag vast te stellen; in de kapittelvergadering van 17 november besloot men een tweede brief te zenden; men vond pastoor Beckers de meest geschikte kandidaat. De deken, die zich in Maastricht bevond, reageerde ook niet op een tweede schrijven. Op 24 november besloten Vehlen, Bex en Maes officieel een dag voor de verkiezingen vast te stellen. De deken wilde het kapittel maar niet bijeenroepen, zo beweerden de kanunniken, >ofschoon hem glashelder de noodzaak voorgehouden is in dit rampzalig tijdsgewricht, waarin het zowel vanwege de heersende gevaarlijke ziekten geheel en al passend is voorzieningen te treffen voor de zielzorg, die door het ontbreken van de pastoor op onze schouders rust, als ook deze kerk, door ziekte of afwezigheid van ongeveer alle bedienaars in de steek gelaten, zo snel mogelijk voorzien moet worden, niet zozeer van ingehuurde deservitoren, maar van een ware en ijverige pastoor, die preekstoel en altaar tot voordeel van de burgers bedienen zal.= Daarom moest een pastoor gekozen worden op dinsdag 28 november om 9 uur in de voormiddag. Dit besluit werd op 25 november afgegeven aan deken Ogier en thesaurarius Herman Conrad Clercx in Maastricht. De Weijhe distantieerde zich van deze actie: de deken en de senioren van het kapittel moesten volgens hem de dag vaststellen. Vehlen, Bex en Maes richtten ook een schrijven aan kanunnik De Rougemont, die evenals De Weijhe van mening was dat het drietal te ver ging.

Op 28 november was het zover. Het kapittel kwam met het kleinst mogelijke aantal bijeen: Vehlen, Bex en Maes (tres faciunt capitulum). De Weijhe was het met de gang van zaken niet eens, de deken en thesaurarius Clercx vertoefden in Maastricht en De Rougemont meldde zich ziek. Rector K?rvers fungeerde als secretaris, rector Maubach en koster Janssen als stemmentellers. De protesten van De Weijhe en De Rougemont werden voorgelezen. Vervolgens ging men tot stemming over, waarbij Vehlen over volmachten bleek te beschikken van de afwezige kanunniken Clercx, Agricola en Benedetti. Unaniem werd gestemd voor pastoor Beckers, die vervolgens in het bezit werd gesteld van een zetel in het koorgestoelte, het parochiealtaar en de pastorie. Om het verkiezingsprotocol van het kapittelzegel te voorzien, zond men koster Janssen naar De Weijhe en De Rougemont om de sleutels van de archiefkist te vragen. De Weijhe weigerde dit te doen zonder opdracht van de deken en De Rougemont antwoordde dat hij niet zo gek was om de sleutels af te geven. Men moest nu de deken zelf om de sleutels vragen en verzocht hem tevens op 4 december de verkiezing van een nieuwe scholaster en cantor te houden. Ondanks protesten van de deken, De Weijhe en De Rougemont tegen de pastoorsbenoeming, vonden op 4 december verkiezingen plaats. Aanwezig waren thesaurarius Clercx, Vehlen, Bex en Maes. Clercx beschikte voor de scholasterverkiezing over volmachten van De Weijhe, De Rougemont, Agricola en Benedetti. Clercx zelf stemde op Agricola, maar werd gekozen door de anderen. Men verzocht De Rougemont om de sleutels van het archief aan de nieuwe scholaster te geven. Hoewel men hem bedreigde met een straf van drie malder rogge, bleef De Rougemont bij zijn weigering. Bij de cantorverkiezing werden zes stemmen uitgebracht. Vehlen stemde op Bex, maar hij werd gekozen door vijf anderen; de Weijhe en De Rougemont hadden geen volmacht verstrekt. Vehlen werd na zijn verkiezing naar de >aquila= (lezenaar op het koor) geleid.

Omdat nu door de verkiezing van Clercx tot scholaster de functie van thesaurarius vacant geworden was, besloot men om op 11 december verkiezingen te houden. Deze gingen door ondanks protesten van de deken in Maastricht, De Rougemont en De Weijhe: Maes werd de nieuwe thesaurarius.

Hoe het afgelopen is met de tweespalt in het kapittel weten wij helaas niet door het ontbreken van de protocollen na december 1679. Na het overlijden van Ogier in 1682 werd Herman Conrad Clercx, die gezien de stemming bij zijn scholasterverkiezing het vertrouwen van beide partijen genoot, tot deken gekozen. Vermoedelijk heeft hij de kanunniken weten te verzoenen: na zijn dood in 1688 werd hij opgevolgd door De Rougemont.


Volgende: Materi?le cultuur in het claustrum
Vorige: Torenperikelen in de zestiende en zeventiende eeuw
Overzicht: St.-Petruskerk

Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1677, Oorlog en Vrede.