De verplichtingen van de tiendheffers

De op het bezit van de tienden rustende verplichtingen kwamen in Sittard overeen met dat wat in het aartsdiakenaal Kempenland gebruikelijk was: de pastoor - in dit geval het kapittel - diende te zorgen voor het onderhoud van het koor, de bezitters van de grote tienden voor het schip; de plaatselijke gemeenschap had verder de zorg voor toren en zijbeuken. Kort na 1400 werd nog eens uitdrukkelijk vastgesteld, dat de bezitters van de tienden uit het gebied bij en buiten de Limbrichterpoort verantwoordelijk waren voor het onderhoud van de ban- of tiendklok in de toren, voor het schip van de kerk en voor de misbehoeften (altaarattributen, paramenten). Volgens een landdekenale verklaring van het eind van de zestiende eeuw moest de bezitter van de grote tienden zorgen voor een banklok, die in de hele parochie gehoord moest kunnen worden. Daarnaast moest hij zorgen voor een kelk, paramenten (albe, kazuifel en overige gewaden) voor werkdagen en voor zon- en feestdagen, de mappen van het parochiealtaar en het onderhoud en de reparatie van het schip. In een landdekenaal visitatieverslag uit 1788 is het nog uitvoeriger omschreven: men moest het hele schip - met uitzondering van de toren en de zijbeuken - onderhouden van de nok tot het fundament, inclusief de zuilen, ramen en vloer. Jaarlijks dienden wanden en ramen van vuil gereinigd te worden en indien dit nodig was, moest men de kerk laten witten. Natuurlijk worden ook de banklok en de noodzakelijke paramenten voor de pastoor genoemd. Het kapittel moest zorgen voor het koor en ??n klok.

Hoe kwamen de tiendbezitters nu hun verplichtingen na? Uit het bewaard gebleven en onderzochte bronmateriaal blijkt, dat er driemaal grote problemen dienomtrent zijn geweest: rond 1400, in de tweede helft van de zestiende eeuw en in de eerste decennia na 1677.

Rond 1400 verkeerde het schip van de kerk door verwaarlozing in een erbarmelijke staat. De tiendbezitters trachtten zich voortdurend aan hun plichten te onttrekken, zodat de parochianen er van lieverlee maar toe overgegaan zijn zelf de reparaties te regelen; men kon het schip immers niet betreden zonder instortingsgevaar. De bouwlieden constateerden evenwel dat er geen repareren aan was; alles was te bouwvallig geworden. Derhalve werd besloten tot nieuwbouw. Vervolgens probeerden de parochianen hun investeringen te verhalen op de tiendheffers, hetgeen hen zeker ten dele gelukt is: op 20 juni 1408 werd schriftelijk vastgelegd, dat ze veertig kronen voor de wederopbouw van de kerk gegeven hadden.

In de tweede helft van de zestiende eeuw ontstonden moeilijkheden rond het betalen van een nieuwe banklok. De oude banklok uit 1392 was namelijk in 1542 geroofd door de keizerlijke troepen. In de onderhandelingen om een nieuwe klok, stelde het domkapittel van Aken zich zeer positief op, maar Jan de Leerodt weigerde zijn aandeel te betalen. De zaak werd in D?sseldorf aanhangig gemaakt en door de stad gewonnen, maar De Leerodt ging in beroep bij het Rijkskamergerecht te Spiers en werd in het gelijk gesteld. Daarop volgde een juridische touwtrekkerij, die eerst in 1595 bijgelegd werd. Drie jaren daarna kwam men ook met Aken tot een akkoord.

Het derde grote conflict tussen de parochianen en de tiendbezitters ontstond na de verwoesting van de kerk door de Franse troepen in september 1677. Het kapittel zorgde snel voor het herstel van het koor door dit van een nieuw dak te voorzien. Ook de gemeenschap zelf liet zich niet onbetuigd en realiseerde een nieuw dak op de zijbeuken. De bezitters van de grote tienden daarentegen lieten het afweten. Een derde van het gewelf van het schip was meteen al ingestort, een ander derde deel begaf het later ook door wind en regen en in 1682 dreigde het resterende deel hetzelfde lot te ondergaan, als er niet iets ondernomen werd. De kerkelijke overheid van Luik verklaarde na zorgvuldige overweging op 6 maart van dit jaar, dat de bezitters van de grote tienden voor de reparatie op moesten komen, ook indien het een kerk betrof, die elders gelegen was. Met deze uitspraak in de hand kreeg pastoor Joannes Beckers het gedaan, dat de Guliks-Bergse Hofraad te D?sseldorf op 7 augustus 1684 besliste dat het domkapittel van Aken de reparatie van het schip voor 5/8 moest betalen en De Leerodt voor 3/8. Het zou echter nog tot 15 juli 1697 duren, eer zijn opvolger Joannes P.Kiesgens een bevestiging van de uitspraak van de hertogelijke hofraad door de keizerlijke hofraad in Wenen wist te verkrijgen. Toen Ferdinand Maximiliaan de Berlo de Brus, aartsdiaken van Kempenland, op 24 september van dat jaar de parochiekerk van Sittard visiteerde, constateerde hij dat het schip nog niet gerestaureerd werd, ofschoon het domkapittel van Aken toch hiertoe veroordeeld was. Dit kapittel moest ook voor een nieuwe koorkap, alben en een parochiale zorgen. Ook de bij de brand van 1677 verloren gegane doopvont, tabernakel en godslamp waren nog niet vervangen. Dit laatste was nog steeds niet het geval, toen de aartsdiaken in 1712 wederom de kerk visiteerde. Het schip was inmiddels wel gerestaureerd en van een nieuw gewelf en dak voorzien in 1703-1704. De totale kosten voor de beide tiendbezitters bedroegen 6585 rijksdaalders en 40 albus. Voordat deze restauratie verwezenlijkt werd, was de kwestie overigens in 1703 nog eens aanhangig gemaakt voor het Rijkskamergerecht te Spiers. De beide tiendbezitters zijn blijkbaar onderling pas tot een vergelijk gekomen op 29 oktober 1757! De wedergekeerde rust was echter niet van lange duur: van 1773 tot 1779 was er weer een touwtrekkerij tussen de pastoor en de kerkmeesters van Sittard en de bezitters van de tienden over de kosten van de reparatie van onder andere dakwerk en ramen.

Was het bij grote reparaties wel eens noodzakelijk voor de parochianen om hun recht te halen via de wereldlijke instanties, bij kleine tekortkomingen was een vermaning van de zijde van de landdeken meestal voldoende. Als voorbeeld hiervoor kan de situatie in 1788 dienen. Op 18 augustus van dit jaar constateerde de landdeken van Susteren bij zijn visitatie van de Sittardse kerk, dat de witte en violette kazuifel weliswaar in goede staat verkeerden, maar dat de zwarte, groene en rode evenals het pluviale versleten waren. Er waren slechts vier alben, nogal vettig en deels versleten. Ook het missaal was er niet al te best meer aan toe. Het pastorale was niet meer bruikbaar en een superplie ontbrak gewoonweg. Twee van de vijf altaardwalen voldeden niet en er was slechts ??n antipendium. Van de zes benodigde altaarkandelaars waren er slechts vier, en dan ook nog behoorlijk versleten. De pachters van de tienden moesten hun meesters onverwijld doorgeven, dat binnen zes weken alle zaken in orde moesten zijn conform de hertogelijke en archidiaconale statuten; zo niet, dan zouden gerechtelijke stappen volgen.

Op grond van al het voorgaande zou men de verwachting kunnen gaan koesteren, dat de registers van uitgaven van de tiendbezitters een schat van informatie bevatten over de zaken die voor de parochiekerk van Sittard werden aangeschaft of gerepareerd. De rekeningen van het Akens domkapittel zijn weliswaar redelijk goed bewaard gebleven, maar de door ons gezochte gegevens treft men er slechts summier in aan en beperkt tot de periode 1467-1533. Meestal gaat het om onbeduidende zaken, zoals de aanschaf van een klokketouw, ampullen of kleine reparaties. Enkele belangrijkere feiten willen we hier toch niet onvermeld laten. Zo werden er in maart 1467 nieuwe altaarornamenten gevraagd. Begin 1478 was er behoefte aan nieuwe paramenten en wilde men in Sittard de tienden niet leveren, vooraleer het Akens domkapittel zijn plicht tot aanschaf had vervuld. In 1484-1485 betaalde Aken 60 mark voor een kazuifel en andere ornamenten. In 1496-1497 is er diverse malen sprake van de banklok. Met bevestigen van de klok in de klokkestoel waren voor het Akens domkapittel 6 Sittardse guldens (= 26 mark 8 schelling in Akens geld) gemoeid. Grotere onkosten voor bouwactiviteiten waren er in 1495-1496 voor reparaties aan het dak (o.a. voor over de Maas aangevoerde stenen en latten). In 1499-1501 werden 104 Akense marken uitgegeven voor bouwwerkzaamheden aan het schip (kalk, planken, spijkers, stenen, lood). In oktober 1533 werd het dak ten dele vernieuwd voor een bedrag van 137 mark en 9 schelling.


Volgende: Verhoudingen tussen kapittel en parochies
Vorige: Particuliere eigenaars van de tienden
Overzicht: St.-Petruskerk

Andere verhalen over dit onderwerp:Bouwhistorie.