De toren in de Franse tijd

Afbeeldingen van de Wynandts-spits

De oudst bekende afbeelding van deze torenspits stamt uit 1761 Hierop is de torenspits te zien temidden van een schematische weergave van de stad. De karakteristieke torenbekroning treffen we ook aan in een ongedateerde plattegrond van Sittard, vermoedelijk uit de Franse tijd. De tekenaar moet de stad gekend hebben, want de gegevens op de schematische weergave kloppen vrij aardig met het beeld, zoals dat uit de archiefstukken te voorschijn komt. Ook bestaat er een afbeelding van de toren op een schilderij uit 1828, waarop echter maar een ruwe schets staat van de "torenkroon" van Sittard. In feite is een stadsgezicht uit 1851 de enige, betrouwbare, afbeelding, waarin de kerk met haar barokke spits staat te midden van de haar omringende bebouwing. Het was een grillige barokspits, met een fantastische opeenstapeling van in- en uitbuikende vormen, een unicum in haar soort. Professor Timmers constateerde, dat indien ze was behouden gebleven, zij zeker tot de grote bezienswaardigheden van ons land zou hebben behoord,

De Franse Tijd 1794-1814

In 1794 kwam Sittard onder Frans bestuur. Deze franse periode duurde tot 1814 en had ingrijpende consequenties voor vele terreinen van de samenleving. Het stadsbestuur werd ook gereorganiseerd, verschillende malen zelfs. Vaak werden als raadsleden ingezetenen gevraagd die bereid waren samen te werken met de Fransen, de nodige bekwaamheden hadden en over enige kennis van de Franse taal beschikten. Door de gelijkheid van de verschillende godsdiensten waren er ook protestanten en joden in het stadsbestuur gekomen. Stadsbestuurders waren niet te benijden. Slechte betaling in combinatie met een hoge werkdruk en weinig medewerking van de lokale bevolking zorgden ervoor dat vele raadsleden spoedig voor de eer bedankten. De beslissingen over de inkomsten en uitgaven van de gemeenten waren onderworpen aan een strak beleid van hogere instanties. In de Franse Tijd was dat voor Sittard de departementale leiding van het Departement van de Roer, die te Aken zetelde. De echte grote beslissingen werden echter te Parijs genomen.

Kerkelijke situatie ingrijpend gewijzigd

Als gevolg van een royalistische staatsgreep in 1797 in Frankrijk verslechterden de verhoudingen tussen kerk en staat aldaar zodanig, dat dit ook gevolgen had voor de plaatselijke situatie in de bezette gebieden. In november 1797 werden de Sittardse dominicanen verbannen, omdat zij beschuldigd werden van het verspreiden van fanatisme en van haat jegens de republiek. In werkelijkheid weigerden zij een eed van eeuwige haat jegens het koningsschap af te leggen.Het klooster en het bijbehorende Collegium Albertinum, een bloeiend onderwijsinstituut, werden gesloten. In juni 1798 volgde de sluiting van de St.Petruskerk en kwam er een verbod op alle uiterlijke tekenen van godsdienst. Zelfs de kruisen op het kerkhof en de grafzerken op het joodse kerkhof bovenop Fort Sanderbout moesten met aarde worden bedekt. Ongetwijfeld is bij die gelegenheid ook de torenbekroning van de St.-Petruskerk verwijderd. Pas eind 1799 werden de kerken weer geopend en in 1801 werd door Napoleon, die inmiddels in Frankrijk aan de macht gekomen was, de vrijheid van eredienst gewaarborgd. Kloosters en kapittels bleven echter "onnutte" kerkelijke instellingen. Dit betekende in de praktijk dat het St.Petruskapittel, het domicanenklooster en het dominicanessenklooster van de Agnetenberg opgeheven werden. Op 24 september 1802 kwam na ruim vijfhonderd jaar een einde aan het bestaan van het Sittardse kapittel. Kerkelijk bezien behoorde Sittard in de Franse tijd tot het bisdom Aken. Door staatkundige veranderingen kwam onze stad weer bij het bisdom Luik, nadat het bisdom Aken opgeheven werd. Door de scheiding van Nederland en BelgiN in 1839 werden alle Nederlands-Limburgse parochies in 1840 bijeengebracht in het Apostolisch Vicariaat Roermond onder leiding vicarus Johannes Paredis. Pas in 1853 werd hij bisschop van Roermond en vanaf dat jaar maakte Sittard officieel deel uit van het bisdom Roermond.

Blikseminslag

Uiteraard hadden de sluiting van de kerken en kloosters consequenties voor het onderhoud van genoemde gebouwen. Op 23 augustus 1813 sloeg bovendien de bliksem in de toren. Opgenhaeffen noteerde in zijn aantekeningen: "Snamiddags tusschen een en twee uur is den donder in de parochiekercke geslagen en ook in den toren en heeft veel beschadigt". Klaarblijkelijk zijn de klokken niet beschadigd want in dezelfde kroniek is na deze datum regelmatig sprake van het beieren der klokken bij diverse feestelijke gelegenheden. De schade schijnt in 1814 hersteld te zijn. Merkwaardig is dat we deze gebeurtenis niet aantreffen in de kroniek van Dunckel-Pothast.

Actie in 1811?

Reeds voor de blikseminslag in 1813 blijkt de toren onderwerp van gesprek te zijn geweest tussen gemeenteraad en kerkfabriek. De kerkfabriek heeft aan de gemeenteraad geldelijke ondersteuning gevraagd voor reparatie van de klokkentoren. Toch is hier hoogstwaarschijnlijk de spits mee bedoeld, omdat er sprake is van "le toit du clocher". Deze autoriteit, die te Aken zetelde, moest beslissen omdat de raad van de gemeente Sittard zelf relatief weinig zeggingsmacht had ten opzichte van het departementale bestuur. Prefect Ladoucette te Aken gaf in ieder geval aan dat de materie bespreekbaar was voor de raad. Of er daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht is (nog) niet bekend.

Paarden en torenreparatie

Vermoedelijk in 1815 of eerder is de kerktoren gerepareerd, mogelijk is er zelfs nog verband met de correspondentie uit 1811. Op 26 maart 1816 treffen we in het archief een door gouverneur Charles de BrouckPre ondertekende brief aan, waarin hij antwoord geeft op een verzoek van de kerkfabriek die daarbij ondersteund werd door de gemeenteraad. Het verzoek luidde om een bedrag van 603 franc en 9 centimes begrotingstechnisch op de rekening van 1815 te mogen verrekenen met een som van 863 francs uit de tijd, toen Sittard nog behoorde onder het Pruisisch gouvernement. Voor de laatstgenoemde som waren paarden geleverd aan de toenmalige overheid. De gouverneur vroeg nadere inlichtingen, die hij kreeg op 1 april 1816. Op 13 april 1816 ging hij, enigszins tegenstribbelend, accoord met de financiNle constructie, want er werd niet gehandeld zoals hij het in zijn brief bedoeld had. Men kwam overeen dat de reparaties betaald konden worden en dat ze als post op de gemeenterekening van 1815 zouden worden opgenomen als buitengewone uitgaven. De ontvangsten voor de paarden konden in de gemeentekas worden gestort en op dezelfde gemeenterekening opgevoerd worden als buitengewone ontvangsten. Aldus kon deze zaak "volgens de goede orde van de comptabiliteit worden geregeld." Op 18 april 1816 treffen we een briefje aan, gericht aan de de ontvanger dat als volgt luidt: "Hebt de goedheyd van aende heeren voorstaenders van de groote kerke de somme van ses hondert dry franken en neegen Centimen uittebetaelen, noodig synde voor de reparatie vanden tooren, waertoe sy geauthoriseerd worden syn door syne Excellentie opden 13den april van dit jaar, dit gehorig quitteert synde sal u inrekeninge valideeren op de somme van achthondert sestig dry franken vortkoomende van het montant der geleeverde paerden, welke somme in de gemeende Cassa moet geverseert worden." Duidelijk is dat er een reparatie aan de toren heeft plaatsgevonden. Over de aard van de werkzaamheden is geen uitsluitsel uit de aanwezige bronnen te verkrijgen.
Volgende: De kerkklokken in de zeventiende eeuw
Vorige: restauratie
Overzicht: St.-Petruskerk

Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1802.