Vaste financi?le basis voor choralen

Een vaste financi?le basis kreeg de groep choralen in 1533 door het testament van scholaster Godart Brabender de Eschwijler alias Blijenhoefft. Deze bestemde enkele eerder door hem van de stad Sittard gekochte jaarrenten (in het totaal 43 goudgulden) voor het onderhoud van vier choralen. Ter vermeerdering van de verering van God en ter ere van het kapittel en de stad Sittard moesten vier rechtschapen en geschikte jongemannen - liever arme dan rijke - geworven worden als choralen voor alle koorgebeden. Deken en kapittel moesten erop toezien dat ze behoorlijk werden onderricht en hun leider, een succentor, mocht ook delen in de inkomsten naar het oordeel van het kapittel, om zijn enthousiasme te vergroten. Het feit dat Brabender veel nadruk legt op de kwaliteit van de opleiding zou kunnen samenhangen met de onvrede die men had over het werk van de rector scholarum. Daarom spreekt Brabender ook expliciet van een succentor, een >onder-cantor=, die de leiding moet krijgen over de choralen. Vanaf dat moment duikt de functie enkele keren op in de kapittelarchieven. Later spreekt men ook van de rector choralium. Deze taak werd uitgevoerd door een vicarius van het kapittel. Financi?le handelingen werden echter door de cantor zelf verricht.

Afgezien van deze jaarrenten hadden de choralen nog andere bronnen van inkomsten, zoals de opbrengst van het St.-Anna-altaar in S?sterseel , een vast bedrag per jaar van het kapittel, van de broederschappen van Petrus en O.L.Vrouw, vanwege de sacramentsmis en voor het jaargetijde van de familie Van Boetberg. De betaling geschiedde niet altijd naar wens. In 1669 dreigden de choralen niet meer naar het koor te komen, omdat hun betaling uitbleef; de cantor kreeg de opdracht alles zo snel mogelijk in orde te maken.


Volgende: Zorgen en narigheid (1543)
Vorige: Het begijnhof
Overzicht: Periode 1543

Andere verhalen over dit onderwerp:Latijnse School, Kerk en Geloof.